Er zijn twee leiders, dat wil zeggen een die
verleidt en een die leidt.
Het is alleen de vraag: zo veel heeft God de mens –
zijn kind – de vrijheid gelaten, dat hij zich vrij kan bewegen op zijn grote, goddelijke
aarde: voelt hij zich aangetrokken tot de verleider, dat wil zeggen tot degene, die hem
werkelijk alleen verleidt?
Dan is het bewijs geleverd dat
hij zichzelf heeft vergeten, dat hij er nooit aan gedacht heeft om eerst genoeg
goddelijke kracht op te nemen, om meester over het kwaad te worden. En juist de
mensen in de huidige tijd zouden beter moeten nadenken.
Wanneer de mens verstandig is, zal hij ook voor zijn naaste verstandig zijn en zal hem tenminste tot inzicht
roepen, hij zal hem voorlichten. Ja, dan wéét hij al wat. Hij weet dat hij
verstandig is, hij voelt dat er mensen zijn die niet zo zijn als hij, hij vraagt zich af: ‘waarom ben ik zo?’ Waarom zijn
de andere mensen niet zo? Waarom zijn zij anders dan ik?
Maar juist daarom ben ik gekomen, omdat ik het weet
en dan is me echt geen weg te ver en geen weer te slecht. Het maakt niet uit,
daar vraag ik niet naar! Ik moet eenvoudig hier zijn, en ik moet u zo leiden dat u alles wat u van buitenaf wordt gegeven, hier in uw hart opneemt, dan heeft u het goede
gevoel en zult u de beschikking over een veel hoger en groter weten hebben.
Fragmenten uit de voordracht van 21 december 1956 in Pirmasens